Het zonder meer stopzetten of versoberen van de huishoudelijke hulp (hh) is in strijd met de wet. Gemeenten doen dit echter massaal. Zonder intrekkings- of wijzigingsbeschikking en een persoonlijk gesprek om hulpvraag en -aanbod op elkaar te laten aansluiten, kan er niet zo maar aan de schoonmaakhulp worden gemorreld.
Veel gemeenten die de huishoudelijke hulp stoppen of versoberen, handelen niet alleen in strijd met de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), maar ook met het Europese mensenrechtenverdrag en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (Algemene wet bestuursrecht). Deze conclusie trekt Ieder(in) – de koepelorganisatie van chronisch zieken en mensen met een beperking – op basis van gesprekken met juristen. Als gemeenten willen schrappen in de huishoudelijke hulp moet er sprake zijn van een gedegen onderzoek, afweging van belangen en deugdelijke motivering. In veel gemeenten is daarvan geen sprake, stelt directeur Illya Soffer van Ieder(in). Een steekproef door Binnenlands Bestuur bevestigt dit.
In slechts een handjevol gemeenten verandert er komend jaar niets rondom de huishoudelijke hulp, blijkt uit de inventarisatie. Het gros van de gemeenten neemt echter maatregelen; de ene drastischer dan de andere. Veel gemeenten stoppen er simpelweg mee. Inwoners moeten de eenvoudige schoonmaakhulp – hulp bij het huishouden niveau 1 (hh1) – vanaf 1 januari zelf gaan regelen en betalen. Wel is er veelal een (financieel) vangnet voor mensen die de hulp zelf niet kunnen betalen. In tal van andere gemeenten wordt er op uren beknibbeld, worden klanttarieven ingevoerd, bemiddelingsbureaus in het leven geroepen of aparte was- en strijkservices opgezet. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), waar de hh1 onderdeel van uitmaakt, biedt gemeenten beleidsvrijheid, maar wel binnen wettelijke kaders. En daar wringt de schoen.
Bron en lees verder in Binnenlands Bestuur, 5 november 2015