Op 7 oktober jl. vond weer een refereerbijeenkomst plaats van JWS. Dit keer was Lotte Haan uitgenodigd om een inleiding te houden over de rol van publieke managers in ethische besluitvormingsprocessen van professionals in de GGZ bij asielzoekers, met als titel ‘Coalitiegenoten?’.
In het kader van de afronding van haar Mastersopleiding bij de afdeling Bestuurs- en Organisatiewetenschappen van de Universiteit Utrecht (USBO), verrichtte Lotte Haan een kwalitatief onderzoek naar de rol van publieke managers in ethische besluitvormingsprocessen van professionals in de GGZ bij asielzoekers. Daarmee sloot zij aan bij het nog lopende JWS project “De ontwikkeling van een handreiking voor ethische dilemma’s in de GGZ voor asielzoekers”, dat met subsidie van ZonMw en in een samenwerkingsverband met de USBO, de afdeling Medische Ethiek van het AMC/UvA, de Stichting Diversiteit en Inclusie in zorg en welzijn (Mikado) en Centrum ’45 wordt uitgevoerd. Het JWS project richt zich daarbij op de zorgprofessionals die in de GGZ in direct contact staan asielzoekers; Lotte richtte haar aandacht op de ‘laag daarboven’, de managers.
Enerzijds zijn de managers vaak verbonden met de behandelaren en professionele waarden, omdat zij zelf uitvoerende behandelaren zijn of een achtergrond in de zorg hebben. Anderzijds hebben zij te maken met organisatiebelangen die de werkzaamheden steeds meer aansturen.
Vragen die Lotte Haan tijdens de refereerbijeenkomst aan de orde stelde en met de aanwezigen besprak waren oa.: waar ligt de rol van managers bij de ethische dilemma’s die behandelaren ervaren bij de zorg aan asielzoekers?; hoe kunnen managers invloed uitoefenen op de ethische besluitvorming van de professionals om de waarden van de instelling te realiseren, maar zonder te veel in te breken in de professionele ruimte? en hoe voorkomen managers dat iedere hulpverlener anders met ethische dilemma’s omgaat en de zorg gaat verschillen?
De zorg aan asielzoekers brengt specifieke ethische dilemma’s met zich mee: het is vaak moeilijk te beslissen wat goede zorg is. Een voorbeeld daarvan is: geef je een traumabehandeling als de afloop van de asielprocedure onzeker is? Het dilemma is: als je niet behandelt blijft betrokkene met trauma’s zitten, behandel je wel, dan loop je het risico dat de behandeling halverwege moet worden afgebroken omdat iemand het land uit moet wat mogelijk nog schadelijker voor de gezondheid is. Aan beide keuzes zitten voor- en nadelen.
Uit het onderzoek van Lotte Haan is gebleken dat managers verschillend omgaan met de ethische dilemma’s die behandelaren in de GGZ voor asielzoekers ervaren:
- De manager die tevens behandelaar is voelt zich verbonden met professionele waarden. Niet-behandelaars bemoeien zich minder met de dilemma’s: “de behandelaars hebben genoeg ruimte om te handelen en zelf te beslissen”.
- Managers proberen op informele manier invloed uit te oefenen, bijvoorbeeld door middel van gesprekken met de behandelaar in de koffiekamer. Hieruit komen zelden concrete acties uit voort zoals een formele richtlijn. De inhoud wordt vaak uitgeplozen, maar bestuursmatig verandert er niets, het is niet gericht op het proces. Intervisie bijvoorbeeld heeft zelden als onderwerp ‘ethische dilemma’s’.
Sommige instellingen hebben een ‘moreel beraad’, zoals Centrum ’45, maar hier wordt weinig gebruik van gemaakt en zeker niet door managers.
Zowel behandelaren als managers menen dat zij de doorslaggevende beslissing nemen bij ethische dilemma’s. In opleidingen leer je dat de verhouding manager – behandelaar een machtsspel is, echter in de praktijk zie je dat beiden dezelfde waarden delen, maar andere prioriteiten stellen. Beiden hebben verschillende visies op de wijze waarop je het doel kunt bereiken.
Managers voelen vaak een bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid, waarbij zij niet zozeer de individuele belangen van een cliënt afwegen, maar zich meer focussen op de financiële verantwoordelijkheid en de kwaliteit van zorg. Zorgverleners kunnen hierbij het idee hebben dat managers zorg tegenhouden uit financiële overwegingen.
Management zou altijd een inhoudelijke kant en een organisatorische kant moeten hebben, het één kan niet zonder het ander. Het adagium ‘geen inhoudelijk management’ is inmiddels verlaten en heeft plaats gemaakt voor de visie dat de beide benaderingen complementair zijn.